LOUIS ARMSTRONG IN DE DUTCH SWING COLLEGE BAND (I)
VERHAALdoor: Michael Varekamp
5 mei 1945. Valkenbosplein Den Haag. Het eerste optreden van The Orchestra Of The Dutch Swing College is een feit. Alhoewel, dat is wat de geschiedenis er later van maakt. Wat iedere insider weet is dat het Swing College zowat de hele oorlog stiekem doorspeelt in de lokale horeca. Avond aan avond, Entartete Musik of niet.
Legendarisch zijn de verhalen over uitbundige danspartijen, waarbij er steevast iemand op de uitkijk stond die bij naderende Duitsers iets riep in de trant van 'Boterkoekjes, boterkoekjes!' Waarna de band soepel overschakelde op lullige dansmuziek. Net zo makkelijk. Als je overigens alles wat in het Nazi manifest Entartete Musik beschreven staat wel doet, in plaats van niet, laat het zich lezen als een meer dan uitstekende cursus jazz. Deutsche Gründlichkeit in full swing.
Het Swing College. Vooral door orkestleden uit de glorietijd liefst uitgesproken vanachteruitde-haagsche-keel met een klein heet aardappeltje erbij. Een parmantige verbastering van het latere officiële Dutch Swing College Band.
Het Swing College zou vanuit de misère van de tweede wereldoorlog met een mix van muzikaal talent, gogme en koopmansgeest regelrecht de eeuwige roem in worden gekatapulteerd. Hollandse rocksterren uit de jaren vijftig in een Europese variant op New Orleans en Chicago jazz. Hetzelfde verschijnsel doet zich op precies datzelfde moment voor in Engeland en Denemarken.
Of het nu orkestleden zijn van Chris Barber, Kenny Ball, Acker Bilk of Papa Bue. Het zijn tieneridolen die de meisjes én jongens uit hun slaap houden in die naoorlogse jaren. Ice cream, Petit Fleur of Schlafe mein Prinzchen staan blijvend in de trommelvliezen van hele generaties gebrand.
De ontwikkeling loopt in wezen parallel aan de Europese Rock & Roll van die tijd. Het grote voorbeeld van de Rolling Stones was Muddy Waters, Eric Clapton volgde het spoor van Big Bill Broonzy en Tom Jones modelleerde zichzelf in eerste instantie naar Billy Eckstine, de zwarte bariton van wie Miles Davis ook een flink deel van het vak leerde.
It took a British Invasion to recognize our own history again sprak Wynton Marsalis tijdens een imposante lezing namens de gehele muzikale bevolking van de VS. Ook de traditionele jazz in Amerika was destijds uit de mode.
Nou ja, tot die Europese jongens er weer mee begonnen. En Louis Armstrong natuurlijk. Die was al die jaren gewoon doorgegaan en stond in zekere zin ook weer aan de basis van deze revival met zijn eerste versie van de All Stars in 1947.
Het is 1996. Ik studeer nog als ik gevraagd word voor het Swing College. Het gekke is, ik wist dat het eraan zat te komen. De terechte overmoed van de jeugd. Ik bedoel als je het daar niet hebt dan komt het nooit of weet je te laat beter. Als een van de stersolisten van de band mij ergens op een avond daarvoor tijdens een spontane jamsession toefluistert 'wij gaan binnenkort heel veel spelen' kan het helemaal niet meer mis. Er komt nog eens een kleine delegatie kijken bij een gig in een kleine kroeg maar de trompet jubelt ze buiten al tegemoet.
Vanaf dat moment gaat het snel. Binnen de kortste keren krijg ik mijn midnight blue smoking met donkerrode strik aangemeten en staat mijn agenda vol met concerten over de hele wereld. Concerten. Want dat zijn het.
Iedere avond op een fenomenaal podium ergens in de wereld alsof je leven er vanaf hangt. Ik mag het dan wel hebben zien aankomen, tegelijk voelt het volkomen onwerkelijk in het begin. Alsof je bevriest wanneer je tegen Johan Cruyff moet voetballen en daarbij voorbij gaat aan het feit dat het precies datgene is waar je jarenlang naartoe hebt gewerkt. Je maakt immers plots deel uit van een legendarisch orkest dat nauw verweven is met de historie van de jazz. En het moment dat je kunt aanvaarden wordt je zelf die geschiedenis.
Vijfentwintig was ik. ‘Twee jaar’ dacht ik nog, ‘Ik doe het hooguit twee jaar. ’Anders kom ik nooit meer weg en verdwijn ik in ‘de zachte berm’, zoals een veel te jong overleden vriend dat soort situaties altijd omschreef. Marcel zat tien dagen dood in huis in zijn eigen zachte berm na de zoveelste Russische tournee waarvan hij altijd depressief thuiskwam. Ogenschijnlijk gemakzuchtig dienend aan het ijzeren concept. In the mood, String of pearls, Pennsylvania 6500 om nog eens af te sluiten met een dubbele toegift. Uiteraard, In the mood. Ook dat hoort bij het leven On the road.
Enfin, dat is allemaal in mijn hoofd. Mijn hart gaat tekeer als een gek.
En nu, Wow, wow, wow! Michael Varekamp in de band van zijn jeugdidolen.
Wie had dat - behalve ik natuurlijk - nu voor mogelijk gehouden.
De band van historische opnamen als The band's best, At the Sportpalast Berlin en Live at the North Sea Jazz Festival met Rod Mason. Het is alsof ik gepromoveerd ben naar het destijds door de adel zelfbenoemde blauwe bloed. Ik ben getransponeerd naar een lange reeks van stamvaders die stuk voor stuk geweldig trompet konden spelen en hun stempel op de tijd wisten te drukken. Voor het eerst in mijn leven bevind ik me in een bloedlijn van charismatische geweldenaren die vaderlandse jazzgeschiedenis hebben geschreven. Wybe Buma (man van het eerste uur en tevens degene die me als jochie een prachtige toekomst voorspelde in de artiestenfoyer van het North Sea Jazz Festival in het Congresgebouw, ondertussen enthousiast kopstoten bestellend voor hem en mij), de legendarische Ray Kaart, de Oostenrijkse trompetster Oscar Klein en de typische Brit Rod Mason.
Rod is jarenlang samen met Kenny Ball mijn favoriete trompettist na Louis. Een virtuoos met een geweldige timing.
Speelde hard, hoog en ook nog lyrisch en zou vijf jaar in de DSC blijven om daarna verder te bouwen aan zijn eigen carrière.
Dat leek mij ook wel wat. En een prima model bovendien om mijn visie op de trompetrol in die band van die tijd te formuleren. Een beetje Louis, een beetje Kenny, een beetje Wynton (Marsalis) maar vooral veel Rod Mason.
De vierkante swing van Wybe en Oscar Klein zou ik pas later doorgronden. Ik begin met de herkenningsmelodie van de band inclusief de break van Rod. Later zou daar nog het een en ander uit de Ellingtonschool bijkomen.
Het is een jongensboek. Johan Cruyff en ik.
Ik en Johan Cruyff.
Er bestaat een anekdote over de fameuze trompetlijn bij de Jazz Messengers van Art Blakey, eveneens een instituut.
Alle grote trompettisten uit de naoorlogse jazzgeschiedenis maakten ergens in hun loopbaan deel uit van de Messengers. When you play in this band I want you to forget about Clifford Brown, Lee Morgan, Freddie Hubbard, Woody Shaw, Wynton Marsalis and Terence Blanchard. Slik. I want you to be You geeft hij een piepjonge Philip Harper bij zijn debuut in de Jazz Messengers als levensles mee. That’s why I asked: Are you a man?
Het allereerste optreden met de ‘Dutch’, zoals we in mijn jeugdbandje altijd zeiden, vindt plaats in de kantine van een verlaten ijshockeystadion in Stuttgart. Tja, dat had ik me toch anders voorgesteld. Life on the road. De concerten van de big band van Duke Ellington in Newport, Carnegie Hall en wat al niet meer zijn monumentaal maar de Duke en zijn mannen deden minstens evenzovele bruiloften en partijen. Een band die constant onderweg is moet spelen. No matter what.
De ijshockeykantine is slechts het begin.
De volgende ochtend sta ik bovendien aan het ontbijtbuffet met keyboardlegende Joe Zawinul.
Hi, Brother klinkt het goedgemutst.
Hij moet ook in de buurt spelen.
We zijn begonnen met een opvuller. Wat volgt is een vier jaar durende world tour zonder eind. We spelen in legendarische concertzalen, oude en nieuwe jazzclubs, internationale festivals, voor oliesjeiks en boeven in Gstaad en op radio en televisie in vreemde landen. We maken een half dozijn plaatopnamen, een jubileumdocumentaire en geven clinics op het conservatorium van Darius Brubeck in Durban. Tussen de bedrijven door zijn we ook nog twee jaar op reis met die andere Nederlandse jazz royalties, Pim Jacobs en Louis van Dijk. Onderweg ontmoet ik Doc Cheatham, Acker Bilk, Chris Barber en speel ik met bassist Jimmy Woody. Woody was jarenlang vaste kracht in het orkest van de Duke en woont in die tijd in Zwitserland. Met Pim Jacobs doen we verdrietig zijn allerlaatste concert. Een paar dagen later is hij er niet meer.
Als je zo jong je talent en je koffers pakt ben je daarna nooit meer hetzelfde. Waarom zou je ook. We zijn wel eens in een ruk teruggevlogen uit Nieuw Zeeland om vanaf Schiphol direct door te rijden naar het historische Schauspielhaus in de Emmastrasse in Berlijn. Aftrap acht uur sharp. De trombone begint vertrouwd met de haal van de herkenningsmelodie. Way down yonder in New Orleans.
Drie toegiften en tweeënhalf uur later zitten we kapot maar voldaan in de kleedkamer.
Te moe voor een jetlag en te geïnspireerd om te gaan slapen.
Het is tegen die tijd volkomen normaal, dat leven uit de koffer.
Eenmaal zo geprogrammeerd ben je voor de rest van je leven op tournee.
Ja natuurlijk, de periodes dat je thuis bent kunnen maanden duren maar je koffer
staat voor eeuwig klaar in de gang. Eigenlijk ben je positief getraumatiseerd.
Een soort omgekeerde PTSS.
Ik vraag me in die tijd weleens af waar het ontbijt geserveerd wordt als ik net wakker ben.
Let wel, dit is in mijn eigen huis.
Beeldend kunstenaar en muzikant Armando zei altijd dat hij op reis ging.
Nooit op vakantie. Ik snap dat wel.
Op reis. Van het een naar het ander.
Altijd onderweg naar nieuwe avonturen en inzichten.
Bewegen als filosofie.
(wordt vervolgd)
(Foto © Peter Putters)